Als we in Nederland over populisme spreken, bedoelen we vaak vooral politici die:
– zeggen namens het volk te spreken en daarbij vertolken wat het ‘volk’ (hun aanhang) wil horen;
– simpele oplossingen aanreiken voor complexe problemen;
– liever oppositie voeren, dan regeren (al zullen ze dat niet zeggen), want bij regeringsdeelname wordt het lastig om de beloftes waar te maken;
– bewust hele leugens of halve waarheden verspreiden of bijzonder selectief nieuws brengen;
– zich verzetten tegen de gevestigde orde en media daarbij zichzelf vaak een slachtofferrol aanmeten.
In Nederland kennen we sinds de Tweede-Kamerverkiezingen van 2017 een aantal partijen die op één of meerdere van deze kenmerken scoren en die zal ik hieronder beschrijven in orde van grootte op basis van het aantal behaalde zetels in de Tweede Kamer:
1. PVV
De PVV is verreweg het duidelijkste voorbeeld van een populistische partij. Geert Wilders spreekt continu ‘uit naam van het Nederlandse volk. Verder presenteerde hij een partijprogramma ter grootte van 1 vel, dat bovendien niet doorgerekend werd (en ook niet kon worden, vanwege gebrek aan detail) door het Centraal Planbureau, met als argument dat ‘er toch compromissen gesloten moesten worden bij regeringsdeelname’. Dat klopt weliswaar, maar de doorrekening is ook bedoeld om de validiteit van voorgestelde maatregelen te bepalen, en dat werd op deze manier vermeden.
Door debatten bewust te vermijden in aanloop naar de verkiezingen, vermeed hij bovendien alle pogingen van zijn politieke tegenstanders om deze details boven tafel te krijgen. Niet vreemd dat hij geen geliefde coalitiepartner was. En hoewel hij schande sprak toen hij vernam dat hij niet aan de coalitiebesprekingen mocht meedoen, was dat slechts voor de vorm. Ten eerste zou de PVV moeite hebben gehad om kwalitatief goede bewindslieden te kunnen leveren, maar ook zou het niet meer mogelijk zijn om de Tweede-Kamerfractie in het gareel te houden als Wilders zelf tot een kabinet zou toetreden.
Via Twitter (het favoriete communicatiemedium van Geert Wilders) verspreidt hij vaak opruiende suggesties (opstand van het volk bij geen regeringsdeelname PVV, neprechtbank, photoshop van Pechtold bij Hamas-demonstratie etc.) of vergroot problemen met immigratie via onjuiste of onvolledige tweets. Hiermee ‘voedt’ hij zijn achterban.
Tot slot verzet hij zich tegen de ‘oude’ partijen in het parlement, het parlement zelf, de rechterlijke macht, de ‘linkse’ media etc. zodra zij zich tegen hem keren. Kortom, qua populisme scoort de PVV op alle punten.
Blijkbaar is het wel lastig om een grote partij op die manier in stand te houden; dat lukt hem alleen met ijzeren en ondemocratische partij- en fractiediscipline, waarbij slechts een handvol vertrouwelingen ruimte krijgt om in het openbaar een eigen mening te verkondigen. Dat doet uiteraard vrezen voor het voortbestaan als Geert Wilders niet zelf meer aan het hoofd van de partij kan staan.
2. SP
De SP wordt niet vaak in dit rijtje genoemd, maar is op één punt zeker ook een populistische partij: regeringsdeelname. Door zowel PVV als VVD uit te sluiten als coalitiepartner, wordt duidelijk dat regeren niet de eerste optie was voor de SP. Coalities vormen is toch vooral compromissen sluiten op inhoudelijke en vaak ideologische punten.
Overigens raakt de SP langzaamaan wel de populistische trekjes kwijt. De SP heeft (inmiddels) een veel lossere en veel democratischere partijstructuur dan in de beginjaren en een veel uitgebreider partijprogramma, dat bovendien ook ‘normaal’ is doorgerekend.
3. 50 Plus
Jan Nagel (oprichter 50 Plus) is een schoolvoorbeeld van opportunisme en populisme. Na aanvankelijk lid te zijn geweest van het partijbestuur van de PvdA, richtte hij achtereenvolgens Leefbaar Hilversum, Leefbaar Nederland (waar Pim Fortuyn nog enige tijd lijsttrekker was), Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang (PRDV, met Peter R. de Vries als boegbeeld), Onafhankelijke Ouderen- en Kinderen Unie (OokU) en 50Plus op. Hij lijkt zich vooral te richten op groepen kiezers die zich ondervertegenwoordigd voelen, ideologie lijkt hierbij ondergeschikt aan macht.
Lijsttrekker Henk Krol zegt ook vaak namens het volk te spreken met ongefundeerde uitspraken of uitspraken gebaseerd op dubieuze onderzoeken (‘de meeste Nederlanders willen de AOW terug naar 65 jaar’). Daarnaast roept hij vaak dat uit onderzoek blijkt dat het terugbrengen van de AOW-leeftijd ‘slechts’ 12 miljard euro kost in 2060. Op zich lijkt dat te kloppen, maar hij ‘vergeet’ er bij te vertellen dat dit bedrag per jaar is en dat het bedrag vanaf verlaging oploopt tot dat bedrag. Het totale bedrag tot 2060 is dus eerder 240 miljard euro (40 jaar maal gemiddeld 6 miljard euro, een voorzichtige schatting).
Op de overige punten is het populisme van 50Plus niet of minder herkenbaar.
4. Denk
Denk is een nieuwe partij in Nederland die met 3 zetels in de kamer verschijnt, nadat twee leden zich hadden afgesplitst van de PvdA-fractie. Denk richt zich vooral op de Nederlanders van Turkse en Marokkaanse achtergrond, al zijn ze er officieel voor alle Nederlanders. Het belangrijkste populistische kenmerk van deze partij is het afzetten tegen de gevestigde orde en media (’trap er niet in’). Ook het doen van ongefundeerde uitspraken (‘bij patiënten met een migrantenachtergrond wordt de stekker er eerder uitgetrokken’) zonder verantwoording is overduidelijk bij Denk aanwezig.
5. Forum voor Democratie
Ook Forum voor Democratie (FvD) is nieuw in de kamer met 2 zetels. Hun programma is niet doorgerekend en bestaat vooral uit populistische standpunten die de ‘Nederlandse identiteit’ moeten beschermen. Ze zetten zich duidelijk af tegen het ‘partijkartel’, waarbij de huidige bestuursstructuren worden bedoeld. Ook de kritische pers krijgt het te verduren. Ze voerden tijdens de verkiezingscampagne ‘eigen peilingen’ uit, waarbij ze op 8 zetels of meer uit zouden komen, kennelijk in een poging meer kiezers te trekken door zich als een factor van betekenis voor te doen. Het grote gemelde aantal leden van de jongerenafdeling (2000 in korte tijd) komt hierdoor wel in een verdacht daglicht te staan.
Als populistische partijen toch niet mee willen regeren, wat is dan het probleem? Ze nemen wel zetels (en dus zeggenschap) in de kamer in (en terecht, er is gestemd) en daarmee oefenen ze invloed uit op het kabinetsbeleid. Dat is het duidelijkst zichtbaar bij het CDA en de VVD, die in de verkiezingscampagne duidelijk naar rechts zijn opgeschoven in een poging de PVV de wind uit de zeilen te nemen. Bij het CDA ging dat onder andere zo ver dat Buma zich ook tot populistische uitspraken liet verleiden (‘we moeten het associatieverdrag met Turkije opzeggen’). Zonder te regeren hebben de populistische partijen dus wel degelijk invloed. Een duidelijke remedie tegen het populisme lijken de traditionele partijen nog niet te hebben gevonden, ook al roepen ze dat het populisme in Nederland is gestopt.